Wilde planten in Nederland en België

Smalle beukvaren - Phegopteris connectilis

Frysk

English-Beech Fern

Français-Phégoptéris vulgaire

Deutsch-Buchenfarn

Synoniemen-Dryopteris phegopteris, Lastrea phegopteris, Thelypteris phegopteris, Phegopteris polypodioides

Familie-Thelypteridaceae (Moerasvarenfamilie)

Naamgeving (Etymologie)-Phegopteris komt van het Griekse phegos (beuk) en pteris (varen of vleugel). Connectilis betekent verbonden, omdat de onderste blaadjes naar elkaar zijn toegebogen.

Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).

Levensduur-Overblijvend.

Plantvorm-Geofyt.

Rijpe sporen-Juni t/m augustus.

Afmeting-15-40 cm.


Ghislain118 - cc by-sa 3.0


Rob Routledge - cc by 3.0


Griensteidl - cc by-sa 3.0


Franz Xaver - cc by-sa 3.0

Wortels-Een vrij lange, vrij dunne, kruipende, weinig vertakte, beschubde en zwartbruine wortelstok.


lod.ansp.org - cc by-nc 3.0


lod.ansp.org - cc by-nc 3.0


lod.ansp.org - cc by-nc 3.0


web.corral.tacc.utexas.edu - cc0-1.0

Stengels-De ijl beschubde bladstelen zijn één tot twee keer zo lang als de bladschijf. Ze zijn met geelbruine schubben bezet.


Rob Routledge - cc by 3.0


Krzysztof Ziarnek - gfdl


Andrea Moro - dryades.units.it/cercapiant - cc by-sa 4.0


Nina Filippova - cc by 4.0

Bladeren-De tere, lichtgoene, verspreidstaande, tot 50 cm lange bladeren zijn zacht behaard (van onderen kort behaard, van boven en aan de rand verspreid lang behaard). In omtrek zijn ze smal driehoekig, dubbel veerdelig, met aan beide kanten vijftien of meer zittende, spits toelopende, diep ingesneden deelblaadjes. Naar de voet zijn ze nauwelijks versmald. De deelblaadjes liggen vrij dicht bijeen, zijn tegenoverstaand, het onderste paar is bijna steeds naar beneden gericht en ze zijn allemaal lancetvormig toegespitst. De onderste blaadjes zijn naar beneden gericht (naar achteren gebogen), de bovenste worden steeds kleiner en komen tenslotte samen in een gelobde spits. De randen van de bladdelen zijn gewimperd. De middennerf van het hele blad is met geelbruine schubben bezet. Behalve bij het onderste of de twee onderste paren blaadjes zijn de onderste slippen van de beide blaadjes van ieder paar tot een vierhoekige figuur met inspringende zijden versmolten. De bladen sterven in het najaar af.


Rob Routledge - cc by 3.0


MurielBendel - cc by-sa 4.0


Meneerke bloem - gfdl


ingrid_plache - cc by-nc 4.0

Sporen-De ronde sporenhoopjes, zonder dekvliesje, vind je bij de bladrand op de zijnerven. De sporangien zijn bruingeel, klein en staan in 2 rijen evenwijdig aan de middennerf, vrij dicht bij de rand van de slippen.


j_h_ - cc by-nc 4.0


© Niels Jeurink - verspreidingsatlas.nl


Andrea Moro - dryades.units.it/cercapiant - cc by-sa 4.0


Andrea Moro - dryades.units.it/cercapiant - cc by-sa 4.0

Biotoop

Bodem-Licht beschaduwde tot beschaduwde plaatsen op vochtige tot vrij natte, matig voedselarme tot matig voedselrijke, matig stikstofrijke, kalkarme, zure tot zwak zure grond (zand soms leem, löss of veen).

Groeiplaatsen-Langs beken en greppels in loofbossen, in kuilen van omgewaaide bomen en soms in naaldbossen.

Verspreiding

Wereld-Koude en gematigde streken op het noordelijk halfrond. Vooral in gebergten.

Nederland-Inheems. Zeer zeldzaam.

Vlaanderen-Inheems. Zeer zeldzaam.

Wallonië-Inheems. Vrij zeldzaam.

2001-2024 Klaas Dijkstra - cc by-nc-sa 3.0 nl