Frysk Mantsjefear English Male Fern Français Fougè remâle Deutsch Gemeiner Wurmfarn Synoniemen Familie Dryopteridaceae (Niervarenfamilie) Naamgeving (Etymologie) Dryopteris komt van het Griekse drys of dryos (eik) en pteris (varen), waarmee bedoeld wordt een varen die op een eik kan groeien. Filix kan in verband staan met het Latijnse filum (draad) vanwege de wortelvezels. Mas betekent mannelijk. Kruising Mannetjesvaren kan een bastaard vormen met Geschubde mannetjesvaren (Dryopteris x tavelii). Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten). Levensduur Overblijvend. Plantvorm Hemikryptofyt. Rijpe sporen Juni t/m oktober. Afmeting 30-120 cm.
Wortels De forse, rechtopstaande wortelstok is meestal niet vertakt en begroeid met grote, stevige, lichtbruine schubben.
Stengels De korte bladsteel is veel korter (minder dan 1/3 keer zo lang) als het blad en is begroeid (evenals de bladspil) met veel grote, stevige, lichtbruine schubben, maar naar de top zijn ze wat minder beschubd. De steel is zwak gootvormig en geelachtig. De bladsteel heeft 7 (6-8) periferische vaatbundels (2 aan de bovenzijde, 3 aan de onderzijde en 2 tussen beide groepen in).
Bladeren De stevige, wortelstandige, meestal niet overwinterende bladeren (ze sterven bij strengere vorst af, maar blijven in zachte winters wel tot het voorjaar staan) groeien in een bundel of kring. Ze zijn langwerpig, afnemend dubbel veerdelig, zowel onderaan als bovenaan smaller dan in het midden, worden tot 1½ meter lang en zijn van boven donkergroen en van onderen lichter groen. Aan beide kanten van de bladas groeien twintig tot vijfendertig bijna zittende, lijnvormige tot langwerpige, afnemend gezaagde deelblaadjes zonder stekelpuntje. Ze zijn van boven donkergroen en kaal en aan de onderkant lichtervan kleur. De naar de voet geplaatste paren zijn maar weinig korter dan de daarop volgende. De middennerf van het blad is tot aan de top toe met kleinere schubben bezet. De zijnerven hebben geen donkere vlek bij de aanhechting aan de bladspil. De jonge bladen zijn zwakgiftig. De bladknoppen ruiken bij het fijnwrijven naar bittere amandelolie.
Sporen Aan de onderzijde van de deelblaadjes zie je de vrij grote (1½ mm) sporendoosjes aan beide kanten van de middennerf, ongeveer halverwege de rand en met een groot, niervormig, blijvend dekvliesje. Ze bedekken nauwelijks 2/3 van de slippen, zijn vlak en de rand is niet omgekruld.
Biotoop Bodem Halfbeschaduwde of beschaduwde, zelden zonnige plaatsen op meestal matig vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, matig stikstofrijke tot stikstofrijke, zwak zure tot basische, kalkarme tot kalkhoudende grond (zand, leem, zavel en stenige plaatsen). Groeiplaatsen Humusrijke lichte loof- en naaldbossen, struwelen, kapvlakten, hakhout, beschaduwde greppelkanten, langs sloten, kades en op steenglooiingen langs rivieren en voormalige zeearmen, spoordijken, noordhellingen in de duinen, aan de rand van duinvalleien, tussen duinstruwelen, oude muren (o.a. boven water), basaltglooiingen en op boomstammen. Verspreiding Wereld Europa, Noord-Amerika en delen van Azië. Nederland Inheems. Algemeen. Vlaanderen Inheems. Algemeen. Toepassingen Vroeger werd de giftige wortelstok gebruikt als wormafdrijvend middel tegen lintworm. 2001-2025 Klaas Dijkstra - cc by-nc-sa 3.0 nl |