Frysk-Heanen English-Compact Rush Français-Jonc aggloméré Deutsch-Knäuelbinse (Knäuelblütige Binse) Synoniemen-Juncus subuliflorus Familie-Juncaceae (Russenfamilie) Naamgeving (Etymologie)-Juncus komt van het Latijnse jungere (verbinden), omdat soorten van dit geslacht werden gebruikt als bind- en vlechtmateriaal. Conglomeratus betekent opeengehoopt in kluwens. Kruising-Juncus conglomeratus x effusus is de bastaard van Biezenknoppen en Pitrus. Beschrijving Klik op een afbeelding om te vergroten). Levensduur-Overblijvend. Plantvorm-Hemikryptofyt. Hoofdbloei-Mei en juni (drie tot vier weken eerder dan Pitrus). Afmeting-20-100, soms tot 120 cm.
Wortels-Een korte, gedrongen wortelstok.
Stengels-Een dofgroene, in dichte pollen groeiende plant. Stengels met meestal twintig tot vijfenveerttig (onder de bloeiwijze ongeveer tien) duidelijke, ruwe ribben. De ribben staan vrij ver uit elkaar (enigszins kurketrekkerachtig). De stengels bevatten niet erg compact (maar niet onderbroken) merg en zijn gemakkelijk samen te knijpen.
Bladeren-De voet van de stengel wordt omhuld door wortelstandige, schedeachtige, licht roodbruine tot geelbruine, weinig of niet glanzende bladen, zonder echte bladschijf.
Bloemen-Tweeslachtig. De schede van het stengelachtige schutblad van de bloeiwijze heeft weinig ingerolde randen en aan de rugzijde van de bloeiwijze vertoont het een duidelijke verbreding en afplatting en vaak ook een knik (meestal is het breder dan de stengel). Het knakt spoedig Vaak slaat het schutblad na de bloei terug, zodat de bloeiwijzen (knoppen) dan het hoogst geplaatste deel van de halm vormen. Een schijnbaar uit de bovenste helft van de halm uittredende bloeiwijze. Deze bloeiwijze is gewoonlijk 2-4 cm, compact en tot een kluwen ineengedrongen, maar de bloeiwijze kan zelden ook losbloemig zijn (soms komen beide vormen voor aan dezelfde plant). Meestal komen per bloem slechts drie meeldraden tot ontwikkeling.
Vruchten en zaden-Een doosvrucht. De glanzend rossig-bruine vrucht heeft aan de top een indeuking met daarin een kleine verhoging en het restant van de stijl. De zaden zijn kortlevend (één tot vijf jaar). Eenzaadlobbig.
Biotoop Bodem-Zonnige of soms half beschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, voedselarme tot matig voedselrijke, zure tot zwak zure, meestal kalkarme grond (zand, leem en veen). Niet op brakke grond. Biezenknoppen groeit op allerlei plaatsen waar ook de nauw verwante Pitrus voorkomt, maar Biezenknoppen is kieskeuriger dan Pitrus. Verstoring van de waterhuishouding kan Biezenknoppen begunstigen, maar bemesting en beschaduwing verdraagt de plant slechts in beperkte mate. Groeiplaatsen-Moerassige laagten in schraal hooiland, blauwgrasland, weiland, bermen, langs spoorwegen, langs poelen, vennen en greppels, langs heidepaden, natte heide, zandgroeven, duinvalleien, duinmoerassen, binnenduinweiland, veenmosrietland, kapvlakten, moerasbossen, broekbossen, langs bospaden. Verspreiding Wereld-Oorspronkelijk uit Noordwest-Afrika, op enkele plaatsen in West-Azië en in Europa, behalve in de meest noordelijke, noordoostelijke en zuidoostelijke delen. In Scandinavië in de kuststreken ongeveer tot de poolcirkel. Nederland-Inheems. Algemeen.
Vlaanderen- Inheems. Algemeen. Wallonië-Inheems. Vrij algemeen. 2001-2024 Klaas Dijkstra - cc by-nc-sa 3.0 nl |